Geen allround mens

Marte Röling (1939) werd een van de succesvolste naoorlogse kunstenaars van Nederland. Heel onverwacht was dat niet, voor haarzelf tenminste. ‘Ik heb zelf al heel jong bedacht dat ik later zou gaan schilderen. Dat ik daar mijn leven lang mee bezig zou zijn. Je kunt het saai noemen, zelfs fantasieloos. Maar iets anders kwam gewoon niet in mijn kop.’ (1943 woorden, zeven beelden)

Ik combineer het interview met een bezoekje aan een neef, want het is wel erg ver rijden naar het Hoge Noorden. Met nog een neef lopen we langs eerst langs wat waddenstranden. We zien niet waar het land eindigt.

Waddenkust

We zien wel veel vogeltjes en we eten mosterdsoep. Daarna rijden we naar wat het eennanoordelijkste weggetje van Nederland moet zijn, en daar woont Marthe Röling

Waddenkust

Ze woont er niet alleen, er zwerven kunstzinnigen en verwanten rond die andere bezoekers rondleiden in de als hangaren zo grote schuren, vol kunst.

Behalve kunst ook veel groente’s. Kleurige tomaten -het is eind oktober- staan nog aan kleur te winnen in kassen en schuren. Ergens op een opslagterreintje staat de F16 die Martje ooit cadeau kreeg en tot veel media-aandacht leidde, niet meer in de voortuin dus.

Roling (1)

Marthe ontvangt ons in de warme keuken, ook daar veel mooie dingen, allerlei oogsten. En koffie. En sigaretten. Het is lastig interviewen met de neef en iemand van Marthe’s gevolg in dezelfde ruimte, ik begin toch maar. Marthe blijkt open:

Talent
Ik denk dat doorzettingsvermogen mijn grootste talent is. Niet opgeven als het niet lukt. Ik zou ook kunnen zeggen: teken-of schildertalent, maar ik weet eigenlijk niet of dat zo is. Doorzetten en nieuwsgierig zijn naar dingen, dat is belangrijker.

Mijn beide ouders waren beeldend kunstenaar. Ik roep vaak: ik was een paplepelkind. Ik tekende al voordat ik kon praten, hebben ze me verteld. We hadden altijd tekenspullen rondom. Of klei. En ik kreeg op een gegeven moment doekjes van mijn vader, en verf, en dan mocht ik naast hem zitten en meeschilderen. Maar paplepelkind, ik was vooral erg fanatiek uit mezelf. Behalve veel buiten spelen deed ik weinig anders dan tekenen.

 

Mijn ouders hebben me niet geduwd, nooit les gegeven, wel gestimuleerd. Het is kwestie van roepen: ‘o wat leuk, maak er nog maar eentje’. Het was iets waar ze trots op waren. Ik maakte hele vrolijke tekeningen, met veel tierlantijnen. Ik heb later een tekeningetje gevonden waaronder mijn moeder had geschreven: ‘eerste tekening van Marte op school. niet zo leuk.’ Ik was best beledigd toen ik dat las. Kennelijk heb ik met de tong uit de mond iets heb zitten inkleuren, netjes langs de lijntjes. Dat was absoluut fout.

Roling (2)

Ik was altijd degene die de herfst- en zomer- en lentetekeningen mocht maken op het bord. Een van de tekenleraren op de middelbare school vond zelfs dat ik beter tekende dan hij, wat ik ongelooflijk aardig vond van hem, want ik kon nog niet zoveel. Hij zag het gemak waarmee ik het deed, denk ik. Mijn rapport werd altijd gigantisch opgetrokken door de cijfers voor tekenen. En door andere dingen die ik leuk vond: aardrijkskunde, geschiedenis, gymnastiek. Maar verder was ik gewoon het levendige, vrolijke kind dat deed wat er gedaan moest worden. Ik had een brommer en vriendjes, ging tennissen, zwemmen en hockeyen. Hoewel mijn ouders daar moeite mee hadden, mij als hockeymeisje. Dat was meer iets voor dat andere, welgestelde milieu in Laren. Niet voor ons intellectuele milieu.

Mijn grootste opleiding heb ik thuis gehad. De hele sfeer thuis, de boeken die mijn ouders lazen, de muziek die er klonk, de onderwerpen die ze bespraken, de musea die we bezochten, ook tijdens vakanties naar Frankrijk of Italië. Ik heb nog altijd dat beeld van mij en mijn broer, hand in hand op een bankje in het Louvre. Daar zitten we te giechelen en fluisteren, over die dikke, blote wijven van Rubens.

Toeval
Het is niet toevallig dat ik kunstenaar ben geworden. Ik heb zelf al heel jong bedacht dat ik later zou gaan schilderen. Dat ik daar mijn leven lang mee bezig zou zijn. Toch werd het niet direct van mij verwacht. Tenminste, niet professioneel. Mijn moeder voorzag een gewone moedercarriere, net als zijzelf had, met daarin een plekje om te schilderen. Dat heb ik niet gedaan. Ik was te fanatiek, was altijd aan het tekenen. Wat verder best saai is, wat je zelfs fantasieloos zou kunnen noemen, maar iets anders kwam gewoon niet in mijn kop op, omdat ik het zo heerlijk vond.

Na de middelbare school was het vanzelfsprekend dat ik naar de kunstacademie zou gaan. Ik wist meteen dat ik er geld mee wilde verdienen, succes hebben. Dat was vrij ongewoon. Sterker: dat was vloeken in de kerk. Het was gangbaarder om te willen worstelen op een zolderkamer. Ze dachten dat dat pas echt was, dat donkere. Ik riep: op mijn tachtigste wil ik met rood haar in een open raceauto zitten. Ik riep graag plagerige dingen.

Ik had al vroeg tentoonstellingen, en verkocht al een beetje. Ik had genoeg werk, en mooie kritieken, die ik overigens niet las. Later wel, vond ik ze terug in een plakboek van mijn vader. Toen dacht ik: had ik het maar geweten, dan had ik me veel zekerder gevoeld, sociaal gezien. Dan was ik minder verlegen geweest. Ik weet niet wat me onderscheidde van anderen. Dat klinkt misschien vreemd. Maar nu nog twijfel ik. Dat moet ook. Zonder twijfel ben je gek.

Roling (4)

Mijn vader gaf les aan de academie. Hij had vertrouwen in me, wat heerlijk was. Hij heeft veel roem en succes gehad, voor de oorlog. In de oorlog bleef hij lesgeven, ook om mensen buiten de arbeidsteinsatz te houden. Karel Appel bijvoorbeeld, die zat daar ook bij. Hij was dol op Appel, een intense jongen die keihard werkte. Een opdracht werd door hem altijd in veelvoud uitgevoerd. Na de oorlog kwam Cobra en werden de vooroorlogse schilders, dus ook mijn vader, ineens ouderwets. Dat was wel heavy voor hem. Toen zijn we een jaar naar Canada gegaan, waar mijn moeder heimwee kreeg.

Mijn moeder is pas later losgebarsten als kunstenaar. Mijn vader en ik waren drie weken op vakantie en troffen haar bij terugkomst in een compleet andere wereld aan: ze had haar vorm gevonden. Tot dan had ze zich heel moederlijk gedragen en haar talent opgeofferd; eten maken kleertjes maken, truien breien. Zij heeft zich best opgeofferd. Dat wilde ik niet. Ik had een hele serie redenen waarom ik geen moeder wilde worden. Ook omdat ik vond dat er al genoeg leuke kinderen waren op de wereld. Ik kan erg genieten van andere kinderen. En ik dacht: als ik spijt krijg koop ik er wel eentje.

Inzet
Waarom ik succesvol ben geworden? Doorzetten. Zweet. Hard werken en proberen totaal eerlijk tegen mezelf te zijn. Die eerlijkheid heeft ook met de zuiverheid van mijn werk te maken, vind ik zelf. Ken je dat boek van Malcolm Gladwell, Uitblinkers? Erg leuk, ik lach me erg gek mee. Talent komt neer op heel veel iets doen, zodat je er alsmaar beter in wordt. Omdat ik met mijn tweede al tekende, was ik met mijn vijfde beter dan andere kinderen.

Het heeft ook te maken met passie, want zonder liefde gebeurt er helemaal niks. Als twintiger ging ik drie keer per week naar het Stedelijk. Kijken, alles diep in mij opnemen. Heel inspirerend vond ik een fotoreportage van Picasso aan het werk. Zoals hij met dat lekkere lijf en die mooie benen in een wijd hemd en een korte broek door zijn atelier danste. Als een kind van zeventig, heerlijk. Die manier van leven, dat wilde ik. Dat plezier, dat genot, dat inspireerde me enorm.

Hard werken is voor mij hetzelfde als gedrevenheid. Lekker! Zin! Nog een maken! Omdat het avontuurlijk is, spannend. Omdat het leuk is te zien waar het naartoe gaat. Je kan iets prachtigs in je kop hebben, het komt nooit zo op papier, dus moet je je voortdurend aanpassen. Ik pik dingen snel op, heb een soort radar. Een flard muziek, een gestoord televisiescherm, dat kan alles zijn. Dat nestelt zich in mijn hoofd, als een spinnenweb waar waterdruppels in blijven hangen. Ik herinner me ook een groepstentoonstelling waar de anderen me wat meewarig aankeken omdat ik realistisch, omdat ik poppetjes schilderde, en zij nog met Appel bezig waren. Tijdens die tentoonstelling kwam popart in Nederland en sloeg de boel ineens om naar mijn kant.

Roling (3)

Nee, tegen gezeten heeft het eigenlijk nooit. Op een gegeven moment heb ik veel grafiek gemaakt en daar binnen een jaar honderdzesentwintig tentoonstellingen mee gehad, over de hele wereld. Inpakken, wegsturen, terugkrijgen, doorsturen. Daarmee kreeg ik wel een zekere naam, hoewel ik pas voor in de twintig was. Ik kreeg een prijs voor mijn grafiek, een aanmoedigingsprijs, Escher kreeg de grotemensenprijs. Daarmee kwam ik bij Willem Duys, op de televisie. Dat heeft veel impact gehad. Mensen herkenden mijn werk daarna.

Trots
Natuurlijk ben ik trots op prijzen, onderscheidingen, lintjes, op de tekeningen die ik van de koningin heb mogen maken. Dat is eervol, en het heeft me goed gedaan in de ogen van de mensheid. Ik ben natuurlijk trots op wat ik gemaakt heb, maar trots is toch het woord niet. Trots ben ik op mijn notenboom, die ik zelf heb opgekweekt uit een walnoot. Daar ben ik trots op. En op Henk, komt in mijn kop, dat ik met Henk heb geleefd. Maar dat is meer het kopje geluk.

Spijt
Ik had dolgraag willen zingen. Als ik Joan Sutherland hoor, dat wil ik ook. Zij zegt: when I sing, the whole body is ringing with sound. Dat had ik graag gewild, dat je van top tot teen geluid voelt, dat had ik wel willen kunnen. Maar ik kon het niet. Ik heb op een opleidingskoor gezeten, maar kon geen noten lezen en verhuisde naar Amsterdam en toen liep alles in het honderd. Nee, ik heb geen spijt. Er is niets dat ik liever doe dan wat ik nu doe. Behalve de spijt dat Henk weg is. Dat is de enige, diepe spijt in mijn leven.

Imago
Leuk dat ik je nu eens in het echt zie, zeggen mensen wel. En: je bent veel aardiger dan ik dacht. Ik weet niet welk beeld ze van me hadden. Misschien dat van een hooghartige, zelfverzekerde dame, door dat opgemaakte, mooi aangeklede mens dat ik wil zijn. Maar ik heb nooit gedacht: dan doe ik dat wat minder. Op straat heb ik alleen maar aardige reacties gehad, op een na: ik had een Amsterdamse tram beschilderd, in 1970, en een enge man wenste me ineens toe dat ik met beide benen onder die tram zou komen. Vreselijk was dat.

Jong talent
Ik geloof heilig in het compliment als opvoedende maatregel. Er is een experiment waarbij ze in een klas neptesten hebben afgenomen en tegen de onderwijzer gezegd: dat jongetje dat jij achterlijk vindt is eigenlijk een van de intelligentste. Vervolgens zie je dat een jaar later dat kind -door al die aandacht- inderdaad de beste is geworden.

Leerkrachten zouden misschien meer complimentjes kunnen geven. En -wat betreft kunstonderwijs- misschien wat minder aanbieden. Wat ik zie in een klas is vaak een overdonderend bombardement aan materiaal en kleur, overweldigend lief, maar ik vind het veel voor die tere hersentjes. Ik zie liever een stiltecentrumpje waar die kinderen zich rustig kunnen concentreren op dat takje of dat dode vogeltje dat ze gevonden hebben.

Ik zou tegen alle kinderen zeggen: geniet zoveel je kan. Dat is heel belangrijk. Zoek iets dat je interesseert, waar je nieuwsgierig naar bent. Het is natuurlijk lekker om een allround mens te worden, maar als je echt bezeten van iets bent, als je heel erg in iets kan opgaan, dan is het alleen maar heerlijk.

(Artikel verscheen eerder in tijdschrift Talent/uitblinkers)

______________

Waardeer dit artikel!!

Bovenstaand stukje werd je gratis aangeboden. Als je dat waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

NB: Zonder kosten, elke cent komt in het journalistenbeursje
Naar doneren, veilig en in twee kliks. Thnx!

Geef een reactie