De Sahara oversteken (deel 2); over zand en zout, langs hijgende varanen, loopvogels en zwarte ijzermijnen

6. Capitaine Salek

Capitaine Salek van het Mauretaanse leger is hoffelijk als alle Mauritaniërs. In zijn witte barak eerst mooie welkomstwoorden en Neskoffie. Daarna een serie van vijf potentieel levensreddende waypoints, capitaine’s eigen noodnummer en vriendelijke afscheidswoorden, alvorens de capitaine een boordschutter in de laadbak van zijn 4X4 laadt en zelf achter het stuur kruipt. ‘U bent de eerste Europeanen op dit traject’, zegt capitaine, die ons een ruim halfuur voorgaat, de Sahara in. 

(dit is deel II van een tweedelige beschrijving van een zogenaamde road trip door Algerije, de SADR en Mauretanie. Deel I kun je hier lezen)

Na veertig onverharde kilometers stopt capitaine, om te wijzen op metalen staven die als een verwrongen fietsenrek tevoorschijn komen uit het zand naast de piste; markeringen, om de vijf kilometers, een halve eeuw geleden achtergelaten door de Fransen, vertelt capitaine en wijst in de zuidelijke verte. ‘Volg ze, dan komt u vanzelf weer in de bewoonde wereld.‘

We schudden handen en de capitaine verdwijnt met wankelende boordschutter in een noordelijke stofwolk. We koersen nog een halve dag, tot een charmante verzameling granieten rotsblokken opdoemt waar we kamp opslaan.

Terwijl de collega zich buigt over de licht rammelende lagers van Landcruisers’ rechtervoorwiel sprokkel ik stekelige takken vanonder acacia’s voor het kampvuur.

Op de rots prepareer ik de kamelenbiefstuk met peper, zout, wat plakjes knoflook. De avond valt gezwind en onder een rijke sterrenhemel maken we de laatste fles wijn en de malse biefstukjes soldaat. ‘Dat is voor het eerst dat ik kameel lekker vind,’ verbreekt de collega de absolute stilte van de Sahara.

5. De zandbak bestaat niet

De piste laat weinig te wensen over: vlak en met een duidelijk hoofdspoor, dat ook nog eens correspondeert met de fietsenrekken en de spaarzame coördinaten van de kapitein. We meanderen rond de vijftig km/u, ongeveer in de sporen van de antieke karavaanroute Sijilmasa -Ouadane, waarover miljoenen kamelen eeuwenlang lucratieve handelswaar over de Sahara brachten. Boven ons de hoofdroute van tienduizenden kiekendieven, had ik vooraf uitgezocht. Hoe ik ook tuur, slechts wat dunne wolkjes. 

Links en rechts van de piste struikjes die door luchtspiegelingen uitgroeien tot hele bossen. Opeens een grote loopvogel! Collega deelt niet mijn enthousiasme, remt op verzoek wel de auto. Als ik de loopvogel benader voor een foto doet die zijn categorie eer aan, indachtig de roadrunner van Speedy Gonzalez. Wanneer we dagen later weer netwerk hebben, identificeer ik mijn renvogel als een Houbara bustard: de Westelijke kraagtrap: leven in droge gebieden, zoals woestijnen en steenachtige vlaktes

Er is nooit niks in de woestijn. De aarde verschiet voortdurend van vorm en kleur. Geel zand, rode rotsconstellaties, savanne. Door de elementen gestyleerde boompjes als mannequins,  met altijd vogeltjes op hun hoofd. Wolken vlinders verschijnen uit het niets, om te likken aan druppels die we knoeien bij koffie, thee of een andere slok. Hijgende varanen die precies onder onze banden de piste over willen rennen. In de verte verheffen twee heuvels zich op uit de vlakte, als een paar borsten op het strand.

6. Incident bij de Garnizoensplaats

Uit het westen nadert een gedaante op hoge snelheid. Precies hier snijden we een hoekje af van de kaarsrechte grenzen van de Westelijke Sahara, land zonder rechtsorde of handhaving. Van wiens inwoners de reputatie wisselt. Gedaante blijkt kameel die met lage snelheid nadert. Zo zie je weer hoe angst je waarneming vervormt.  

Drie roofvogels hoog in de lucht, wanneer de collega meent zijn radiatorventilator te moeten smeren, als het wijzertje het rode vak nadert. Het is hier meer savanne dan woestijn. We naderen beschaving. Slalommen door een verlaten dorp met verwaaide markt. Langs waterputten voorzien van zonnepanelen, richting Ain Ben Tili, ons eerste Mauretaanse dorpje. Het tikkend geluid van steenslag onder de carrosserie, in de verte wuiven mensen ons tegemoet. 

Wolkjes zand naast de auto. Steenslag blijkt geweervuur. Het gezwaai is met wapens. Hutjes blijken wachthuisjes. Vertwijfeld stappen we uit, de handen weifelend in de lucht. Een jeep stevent op ons af, vanuit zijn raam roept een verbouwereerde Mauretaanse officier: ‘Wat doen jullie. Vous allez vous tirer dessus! Wil je afgeknald worden of zo?’ 

Nader nooit zomaar een garnizoensplaats, is de les. Ain Ben Tili is geen dorp maar een fort. Gesticht door Franse kolonialen, al in 1934. Toen de Fransen vertrokken wisselde het fort stuivertje tussen Mauritaniërs en Polisario, het bevrijdingsleger van West-Sahara. ‘En er zijn bandieten. Die rijden ook altijd in zulke witte Landcruisers. Vandaar’, zegt de Mauretaanse officier, hoffelijk als alle Mauritaniërs. ‘Jullie zijn de eerste overlanders. Nog iets nodig?’  

 

De officier wijst ons terug naar de waterputten, bevolkt door paarsblauwe Saharaspreeuwen, maar fotograferen durf ik niet meer. De jeep keert terug met water, brood, een dik pak vlees. Ten afscheid verbeeldt majoors arm een denkbeeldige rondweg om het fort. ‘Daarachter vind je de weg terug. Bonne route!’

‘Wat zou het volgende schot zijn geweest’, vraagt collega, blik genageld op een verdwijnend Ain Ben Tili in de spiegel. ‘Mikten ze al op de banden?’ 

7. De kift in de Sahara

We verliezen het hoofdspoor en beginnen als een verwend echtpaar op elkaar te vitten. ‘Jij kunt niet rijden.’ ‘Jij kunt niet navigeren’. Wijselijk ruilen we rollen en hervinden het hoofdspoor, ernaast een hoge antennemast, verderop hutjes; er wonen mensen hier. We slaan bij een sympathieke verzameling rode rotsen ons tweede kamp op. Een gezinnetje kraaien houdt ons gezelschap. Er is nog jenever en bovenop het verse kampvuurtje gaat de kilogram schapenbout, die op taaie leeftijd blijkt. De kraaien krijgen feest. 

‘s Avonds schieten aan de westelijke hemel de weerlichten vervaarlijk heen en weer, de oostelijke staat rustig vol sterren. Als we einde ochtend het eerste echte Mauretaanse stadje Bir Moghrein binnenrijden, draait collega onverwacht een openluchtgarage in. Mechaniciën Tubab friemelt nieuwe rubbers tussen de springveren, in krap drie uur. Tubab wil tweehonderd euro, neemt snel genoegen met vijftig. ‘Alles kost vijftig in Mauritanië,’ weet collega. 

Voor zijn winkeltje schenkt buurman Mukhtar thee. Mukhtar heeft tien kinderen bij een enkele vrouw, die bij het wegwaggelen rijst met kameel voor ons beveelt. Mukhtars militaire pensioen bedraagt €35 per maand, er zijn ook nog veertig kamelen. De herder kost €12,50 per maand. Onlangs heeft hij twintig kamelen verkocht, voor 7 miljoen ougiyaas, maar het omrekenhoofd laat me in de steek. Moukhtar schenkt een vierde kopje thee, waar drie toch het nationaal maximum is. ‘Dan weten jullie dat Mauretanië gastvrij is’.

We verlaten Bir Moghrein langs een enorme landingsbaan; je ziet ze niet, maar de aanwezigheid van Franse legionairs is publiek geheim; ze houden Mauretanië vrij van bandieten, vrijheidsstrijders en terroristen. Naar het oosten vervaagt hun invloed, het grensgebied met Mali is notoir onveilig. Wij rijden keurig verder naar het zuiden.

Vandaag geen charmante rotsen, we slaan kamp bovenop een merkwaardig zwarte heuvel. Onder ons brullen vrachtwagens bij tijd en wijle door het zand. We roosteren groenten boven een nieuw vuurtje, de jenever gaat op en we staren naar koplampen die traag door het duister slingeren. Drie korte Saharastormpjes doen ‘s nachts de tent vervaarlijk klapperen, gevolgd door heerlijke, complete stilte. 

8. De ijzermijnen van Zouerate

Over witte zoutmeren schiet het de volgende dag lekker op. Een roofvogel stijgt met indrukwekkende vleugelwijdte op vanaf een eenzame steen langs de zoute piste. Ik tuur omhoog naar wat de witte contouren van slangenarend moeten zijn. Er staan hier zelfs bordjes langs de piste, Godzijdank staat erop gekalligrafeerd. Een hop vliegt een paar honderd meter met ons mee, in de verte doemen de reusachtige zwarte bergen ijzererts van Zouerate op. Alras zoeven we over asfalt.

In Zouerate probeert een agent ons een parkeerboete te slijten, waarna de onderlinge spanningen een laatste keer opspelen. In de drukke stoffige stad gaan we wijselijk ons weegs, tot we elkaar treffen in het enige telefoonkaartenkantoor. Over een superieur bord rijst met vlees -de kok komt uit Zuid-Mauretanië- hernieuwen we het contact met elkaar,  het thuisfront en het wereldwijde web. 

We verlaten de ijzerstad langs hoge, geometrische bergen zwart erts, monsterlijk grote machines kruipen over hun flanken. De laatste vrije nacht slapen we naast de rails waarover zuchtende locomotieven een twee kilometer lang lint van wagons met zeventienduizend ton ijzererts voorttrekken, naar Nouadhibou. Dat ligt zevenhonderd kilometer verder, aan de Atlantische kust. Daar wordt de ijzererts verscheept naar hoogovens in Europa en China, voor onze spulletjes.

De volgende ochtend slaan we linksaf naar Bir Char en drinken thee in de kleine oase van Hebbou Ould Sidi Ahmed, die hier voor vijftig kamelen en honderd dadelpalmen zorgt. Het heeft er al vijfentwintig jaar niet geregend, maar water is er nog altijd voldoende. Hebbou toont collega de weg waarover die twee weken later kan terugkeren, als laatste etappe van zijn kampeerreis over het Adrar Plateau, met vier Nederlandse toeristen.

9. Le retour, via Dakhla

Over saai maar comfortabel asfalt slechten we de laatste tweehonderd kilometers naar finishplaats Atar, waar de straten stoffig zijn, de mensen warm en het eten verrukkelijk. Het is er heter dan in ons lichaam. Schuilen voor de zon doen we op de Nederlandse camping van Just, die een apart verhaal waard is, maar helaas afwezig. We drinken er zelfgebrouwen bier. Wanneer de zon weg is klinkt Mauritiaanse blues om ons heen.

Een volgende dag brengt collega me naar hoofdstad Nouakchott, waar hij me inwisselt voor vier betalende reizigers. Ik pak het busje naar Dakhla, veertien uur naar het noorden over het saaie asfalt.

Links van de weg rijgen kampementen van goudzoekers zich aaneen tot Chami, een stadje waar Lucky Luke niet zou misstaan. Rechts van de weg de Canadese goudmijn met de rijkere goudaders, waarvan ook de succesievelijke Leiders van Mauritanië profiteren. Mogelijk de reden dat het Canadese management me twee jaar terug niet wilde ontvangen. 

Veertig kilometer naar links de Banc d’Arguin, een Afrikaanse waddenzee waar Nederlandse vogelaars kind aan huis zijn. Twee jaar eerder sliep ik er  in hun hutjes, zag pelikanen traag over miljoenen wintergasten klapwieken en las er Otto’s oorlog, een sleutelroman waarin Koos van Zomeren Hollandse vogelaars een vuile moord laat plegen.

De asfaltweg blijkt de laatste twee jaar verrijkt met windmolens. Via een kort stukje door het niemandsland van hardnekkige Sahrawi’s arriveer ik in Dakhla, vanwaar ik melancholisch naar huis vlieg, vastbesloten nog eens de Sahara over te steken. Via Tamanrasset als dat kan. 


Artikel verscheen eerder in Geografie, mei 2021

Wij maakten de korte, gemakkelijke oversteek. Dat kan ook anders. Bekijk hier bijvoorbeeld een documantaire over Frank Cole, een filmer die de Sahara dwars overstak, van west helemaal naar oost.

______________

Waardeer dit artikel!!

Bovenstaand stukje werd je gratis aangeboden. Als je dat waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

NB: Zonder kosten, elke cent komt in het journalistenbeursje
Naar doneren, veilig en in twee kliks. Thnx!

Geef een reactie