Op zoek naar schuurpapier

Zevende uitblinker senior is Aart Staartjes (1938). Hij moest barriëres slechten om als acteur in de televisiewereld precies op zijn plek te vallen. ‘Ik heb daar geleerd: er moet altijd iets lastigs in zitten. Het moet een beetje controversieel zijn. Het moet een beetje schuren.’ (1739 woorden, 12 beelden)

Aart Staartjes wil best figureren in de serie, maar is ’s zomers lang in Griekenland. Terug van zijn Griekse eiland rijd ik naar zijn andere eiland: Marken. Daar komt hij niet vandaan, wel blijkt hij er aardig ingeburgerd.

De huisjes staan er dicht op elkaar. Aart vertelt over de overstromingen en daaropvolgend de afsluitdijk en de aanleg van het duikje naar Marken, waardoor het van eiland in schiereiland veranderde.

Ik spreek Aart in zijn eerste huis, verderop heeft ie er nog een. En een schuurtje, met veel hout, want alle huizen zijn van hout, dus klussen doe je met hout.

Net als ik klaar ben komen er nog twee omroepmannen op bezoek, overleggen over een programma. Ik struin buiten wat rond tot Aart klaar is met de mannen en ik wat foto´s kan nemen. Waarbij Aart niet zijn best doet er aardig op te komen.

 

Talent

Ik zal een jaar of vijf, zes geweest zijn dat ik merkte dat ik mensen kon vermaken. Had ik een mopje gehoord, duikelde een raar hoedje op uit de kelder en stapte de verjaardag binnen. Viel iedereen stil en zei ik: zal ik een mopje vertellen. Het had natuurlijk een hoog schattigheidsgehalte, maar ik kon dat mopje wel heel goed vertellen, tot en met de clou toe. Dat vond iedereen prachtig. Daar put je dan kracht uit.

Meneer Aart (14)

Maar ik was geen uitblinker op school. Ik was leesblind en moest mijn best doen om mee te komen. Vanwege de oorlog kwam ik pas in de derde klas op school. Negen was ik, toen ik voor het eerst leerde lezen. De juf was erg ongeduldig, begon me meteen uit te kafferen, dat ik dom was dat ik nog niet kon lezen. Ik geloof dat ik niet eens mijn naam kon schrijven. School herinnerde me daarom altijd aan tekortkomingen, aan falen, dat ik niet meekwam.

Meneer Aart (13)

Mijn vader is alleen door heel hard te werken opgeklommen tot aannemer. Daarom vond hij dat je kinderen moest drillen, moest voortjagen. Dus toen na de Mulo de vraag kwam: wat wil je worden. Nou, onderwijzer dan maar. Daarvoor moest ik eerst nog twee jaar vervolgonderwijs volgen. Dat werd een verademing; eindelijk ging het over inhoud, over geschiedenis, over literatuur. Ik las nog steeds langzaam, maar wel erg graag. De leraar Nederlands vertelde vol gloed over Bredero. Thuis bestudeerde ik gedichten, in de klas las ik ze voor. Dat werd een groot succes. Er zat ritme in, er zat verhaal in. De leraar, de hele klas was stil. Dat doe je prachtig, zei hij. Dat had ik al die jaren nooit gehoord. Het was voor het eerst dat ik voldoendes kreeg.

Meneer Aart (9)

Ik kreeg de hoofdrol in een stuk dat we later dat jaar speelden. Ineens ging het allemaal vanzelf. Nou, dat is talent. Ik zie het ook bij muzikanten. Die kunnen ineens een ander instrument bespelen, zonder het ooit te hebben aangeraakt. Dat je denkt: hoe wéét je dat. Ik zag laatst een documentaire over Picasso; hij pakt daarin een papier en doet klats. Ik dacht: Jezus, het staat er. Meteen. Helemaal prachtig. Mysterieus: dat is talent.

Toeval

Mijn grote mazzel was dat er televisie kwam. Toneel was destijds nog dames-en herentoneel. Iedereen praatte heel erg mooi, met de tong-r. Het had een streng keurslijf, je werd een soort trekpop. Hopeloos. In Engeland en Amerika doen ze er juist alles aan om de persoonlijkheid van iemand te ontwikkelen, in Amsterdam zeiden ze: alles wat je van jezelf hebt is niet goed. Later bij de televisie kon ik pas lekker mijn gang gaan. Televisie was snel, half geïmproviseerd, en daar was ik behendig in. Televisie was voor mij gemaakt. Door de televisie heb ik het gered. Dat is toeval.

Meneer Aart (8)

Toeval is ook dat de IKON me vroeg voor de serie woord voor woord. Ze wilden van de zondagschooljuffrouw af, ze wilden niet langer prediken, maar gewoon die verhalen vertellen en daarmee een bredere doelgroep bereiken. Ze kwamen uit bij mij, een volksjongen. Zo luidde ook een van de kritieken: ‘een nozem leest voor uit de bijbel’. Het werd een succes.

Ik heb daar geleerd: er moet altijd iets lastigs in zitten. Het moet een beetje controversieel zijn. Het moet een beetje schuren. Over meneer Aart is ook altijd gedoe geweest; dat was een negatieve man. De Amerikanen achter Sesamstraat zeiden: je moet altijd positief zijn, het goede voorbeeld geven. Terwijl meneer Aart vaak het slechte voorbeeld geeft. Maar dat maakt het juist spannend. Kinderen zijn dol op meneer Aart. We kunnen hen niet aan het verstand brengen dat dat humor is.

Meneer Aart (10)

Toneelspelen is meer dan een rol spelen. Dat is het ambacht; altijd zoeken naar iets waardoor het net iets anders wordt. Dat je denkt: he, dat is raar, dat is onverwacht. Het hele bestaan is toch een beetje de randen opzoeken. Ik ben er altijd naar op zoek, naar schuurpapier.

Inzet

Vlak voor het einde van de kweekschool heb ik mijn kop dwarsgegooid. Van huis weggelopen, ouders wanhopig. Had ik dat niet gedaan was ik een aangeklede aap geworden. Dan was ik echt meneer Aart geworden. Of timmerman natuurlijk, bij mijn vader in de timmerloods. Achteraf denk ik, ik had het daar wel leuk gevonden. Het is een eerlijk vak, een mooi ambacht. Maar ach, ik had daarin niet uitgeblonken. Dat wees de beroepskeuze ook aan: Matig intelligent, geen fantasie, dat was het oordeel. Dat vonden mijn ouders wel erg.

Meneer Aart (7)

Mijn ouders hebben hun best gedaan om het nog tegen te houden, want in die tijd betekende het kunstenaarschap armoe. Mijn vader was wel eens naar een kunstenaarscafe geweest en wist: die mensen zitten de hele avond op één kop koffie. En thuis hebben ze een Spaans ameublement: ze zitten op sinaasappelkistjes. Pas toen ik een beetje succes kreeg, draaide dat een beetje bij.

Ik ben ze daar toch ook wel dankbaar voor. Ik vind dat je de kunsten niet moet aanmoedigen. Kijk, wij zaten met vijftien leerlingen in de klas van de toneelschool. Nu komen er honderdzoveel van de scholen af. Die leidt je dus op voor de WW. Allemaal gefrustreerde ambitie. In de beeldende kunst en muziek is het nog erger. Ik denk: dat is verkeerde ambitie van de ouders. Alles is mooi en wordt geprezen en aangemoedigd. Terwijl: als je het maar ontmoedigt, blijven de sterksten over.

Meneer Aart (3)

Die eerste jaren was ik acteur met de moed der wanhoop. Ik kreeg een contract bij een gezelschap in Arnhem. ‘Jongen met sjaal’. Drie zinnen. Ik vond het heel lelijk. Mijn vrouw zat intussen op ons flatje, we werden er helemaal ongelukkig. Hadden mijn ouders dan toch gelijk? Later heb ik daar nog een boekje over geschreven: Had ik maar een vak geleerd.

Pas echt veel later maakte ik dingen dat ik dacht: dit is iets moois. Zoals een metselaar een muurtje bouwt, of een timmerman een boot. Een televisieprogramma bouwen. Dat het goed is, dat het een tijdje voort kan. Zoals Willem Wilmink ooit zei: een metselaar bouwt zijn muurtje niet voor de opdrachtgever, maar voor de andere metselaars. Dat die zeggen: ja, dat is mooi. Dat een collega zegt: dat heb je mooi gespeeld. Dat is het mooiste compliment dat je kunt krijgen.

Meneer Aart (2)

Je moet vaak door barrières heen. De stratenmakeropzeeshow, dat ging eigenlijk veel verder dan de oorspronkelijke vraag luidde: een programma met wat liedjes en een stukje. Ik heb dat voor elkaar gekregen in vakantietijd, toen alle bazen op vakantie waren. Met voorbedachte rade. De derde aflevering ging over poep en pies. Nou, dat werd een rel. We kregen bestuurders op bezoek: dit kon echt niet. Maar we gingen gewoon door, en de kijkcijfers knalden omhoog. Daarom lieten ze het maar een beetje doordenderen.

Als je nu iets nieuws wilt beginnen, dan is het moeilijker. Alles moet via kantoor, waar het rode potlood er overheen gaat. Bovendien kost alles veel meer geld, door dat stomme doorrekenen. Toen hoefde je er bij de televisie alleen maar voor te zorgen dat de draaiboeken pas op het allerlaatst klaar waren. Zodat ze er eigenlijk niks meer aan konden doen. Je moest politiek listig en slim zijn. Zo regelde je dat.

Imago

Het is niet erg meneer Aart te zijn geworden. Het is een kant van me. Ik had zo kunnen zijn. Het is eerder bevrijdend dan beperkend. Het is heerlijk zo’n man te zijn, en toch niet te wezen. Zo’n formele man die zich vanalles permitteert onder het mom van fatsoen. Dat is heel leuk.

Meneer Aart (5)

Het is voor een kind niet leuk als zijn vader meneer Aart is. Dat is moeilijk. Zelfs nu nog. Een kind wil altijd boven zijn ouders uitkomen. En ik ben dan bekend, dus dat is lullig. Kleinkinderen vinden het wel grappig, die malle opa, maar dat is dan weer een generatie verder.

Voor mezelf ook, het is niet voor niets dan ik hier op Marken woon. Hier voel ik me veilig. In de stad vinden de mensen kennelijk dat je getreiterd mag worden. Hier word ik met rust gelaten. Je hebt er eigenlijk weinig voordeel van, bekend zijn. Dat komt door al die bijprogramma’s, waarin je als bekende Nederlander moet opdraven. Ik heb me wel eens laten strikken. Dan zit je op zo’n podium en komen die obligate teksten en dan denk je: o, wat doe ik hier. Het is ook daarom dat we vaak in Griekenland zijn.

Meneer Aart (4)

Ik word veel gevraagd voor reclames bestemd voor een redelijk jong publiek. Daar past mijn stem kennelijk goed bij. Het is leuk werk. Moeilijk, lastig, een soort sport. Ik ben wel eens beticht te commercieel te zijn, maar die reclames subsidiëren wel al het andere werk. Het is goed betaald, zodat ik met minder geld toe kan voor andere opdrachten.

Trots

Het meest trots ben ik op de stratenmakeropzeeshow. Vorm en inhoud waren daar heel goed, plus een goed team van acteurs, tekstschrijvers, musici. De hele opzet, de hele structuur, het hele idee is van mij. Misschien dat ik er daarom het meest trots op ben; het was helemaal naar mijn zin. En ik voelde: nu heb ik een hit, zoals dat dan heet. Knal, door iedereen begrepen en omarmd. Dat speelt ook mee.

Spijt

Soms doe je mee aan een productie en dan denk je: nee toch, wat verschrikkelijk, hoe kan ik mezelf onzichtbaar maken. Maar ja, dan is de handtekening al gezet. Zo heb ik spijt van het meewerken aan de film Pinkeltje, in 1974. En in 1968 aan Ibiza, zon en zonde. Daar heb ik spijt van. Als ik mijn verstand had gebruikt had ik nee gezegd.

Genen

Ik zie mij niet terug in mijn kinderen, of kleinkinderen. Ik zie bij hen wel andere talenten. Dat ik denk: waar haal je dat vandaan. Maar ik vind ook: talenten moet je niet teveel prijzen, niet teveel aanmoedigen. Als een kind razendsnel kan leren, moet het misschien naar een andere school. Dat is altijd beter dan ze in een klas te zetten waar ze achter gehouden worden. Maar in de normale omgang, als iemand superbegaafd is, moet je hem niet twee boterhammen met pindakaas geven, en die ander één.

(Artikel verscheen eerder in tijdschrift Talent/uitblinkers)

______________

Waardeer dit artikel!!

Bovenstaand stukje werd je gratis aangeboden. Als je dat waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

NB: Zonder kosten, elke cent komt in het journalistenbeursje
Naar doneren, veilig en in twee kliks. Thnx!

Geef een reactie