De Sahara-oversteek. Deel 1, door Algerije

Najaar 2019 reisde geograaf-journalist Anthon Keuchenius via Civitavecchia, Tunesië en Algerije naar Atar, Mauretanië. Daarvoor moet je ook de Sahara oversteken. ‘Wil je je laten neerknallen of zo?’

1. De uitnodiging

‘Ga je mee naar Algerije,’ appt de collega. Algerije is voor mij Terra incognita, dus ja. Bovendien stoppen we niet bij het einde van Algerije. Collega moet met zijn Landcruiser de Sahara oversteken, om in Mauritanië vier Nederlanders op een memorabele tiendaagse kampeerreis te leiden. 

Collega doorkruist de Sahara al een kwart eeuw. Eerst met Peugeots, later met Landcruisers, die aan gene zijde van de hand gaan om reiskosten te dekken. Aan het begin van die kwart eeuw kon je de woestijn nog vrij gevaarloos oversteken. Op een van zijn eerste reizen werd collega weliswaar beroofd van zowel auto als reisgeld, maar de Toearegs waren toen nog zo sportief beroofde toeristen af te zetten op het randje van de bewoonde wereld. 

Die sportiviteit is inmiddels ver te zoeken. Fel bejaagde salafistische groeperingen zochten de afgelopen decennia hun toevlucht tot de Sahara. Menig Touareg gooide het met hen op een akkoordje. Daarom betalen passanten de Saharaanse handel -of smokkelpraktijken nu met veel meer geld, soms zelfs hun leven. 

Alleen de Transsahararoute langs de Atlantische kust is nog veilig, maar Marokko is voor collega off limits; net dat voorjaar oefende hij te inquisitief zijn beroep uit, waarop de Marokkaanse mukhabarat -geheime dienst- hem het land uitwees. Bovendien is de Atlantische route een saaie route, sinds daar asfalt ligt.

Gelukkig is er een nieuwe, veilige transsahararoute geopend, luiden de geruchten. De grensovergang tussen Algerije en Mauritanië is geupgradet en de piste ligt open, ook voor westerlingen. Met de nodige hordes, dat wel. 

2. Eerste horde: visa 

Eerste horde is een visum voor Algerije. Die zijn dun gezaaid na les années de plomb – de loden jaren tussen 1992 en 2001. Jaren waarin het socialistische regime en salafisten elkaar bevochten in een vuile oorlog, met ruim honderdduizend doden en een verlammende angst tot gevolg. 

Na een amnestiewet kort na de eeuwwisseling zwegen eindelijk de wapens. Sindsdien heerst in Algerije de gewapende vrede, een toestand waarin bezoek ingewikkeld is

We reizen naar Den Haag, leveren een pak formulieren in en twee weken later haal ik de paspoorten op,  met toeristenvisa. Kennelijk googlet de Algerijnse ambassade niet; anders hadden ze gevonden dat we enerzijds geweldloze, vriendelijke mannen zijn die anderzijds te veel dingen in kranten opschrijven. 

Begin oktober rijden we de 4X4 door een herfstig Europa naar de oude Romeinse haven van Civitavecchia, waar we op de veerpont naar Tunis stappen. Een etmaal later drinken we bier in een Tunesisch bordeel, halen een pittig broodje brochette op straat en drinken een terrasje verder koffie met een collega die ons het nodige uit de doeken doet over weer andere collega’s.

We hebben de tijd en kamperen een nachtje in de uitlopers van de Atlas, wandelen rond kurkeiken en Franse kerkjes. Ontdekken zwijnesporen en dat de kruidenier toevallig op dezelfde zondag als mij geboren is. ’We schieten ze wel, maar eten ze niet op,’ liegt hij, als ik vraag waar we zwijnenvlees (haraam!) kunnen kopen.

3. Vive l’Algerie 

Een volgende kraakheldere ochtend voegen we ons in de rij benzinesmokkelaars en slalommen in amper vier uur langs de diverse douaniers. De eerste kilometer Algerije wapperen elke honderd meter gestrekte armen met bankbiljetten. Veiligheidshalve wisselen we onze euro’s pas bij de eerste epicerie, voor anderhalf maal de witte koers

Met de winst gaat de tank vol goedkope Algerijnse diesel. ‘Duur hè, zegt de pompbediende, als ik een mobielfotootje maak van de twintig cent per liter. Dat was vorige maand nog een dubbeltje, legt de pompbediende uit, die ook reprimandes in repertoire heeft: ‘Staatseigendommen mogen niet op de foto. Maar ik zal er niks van zeggen.’

Langs wetlands en op ongeveer elke tiende stroompaal een ooievaarsnest koersen we naar havenstad Annaba, waar we bijna moslim worden en vervolgens maar net uit handen van de Algerijnse mukhabarat blijven.  

Door de bergen klimmen we naar de dramatische stad Constantine, waar de straten vol medicijnverpakkingen liggen en de jeugd zich niet zelden van de spectaculaire bruggen gooit. 

In het stadje Djemila leren we van de jeugdherbergvader dat hedendaagse jongeren luie aandachtstrekkers zijn en en zien we de zon op- en ondergaan over de uitgestrekte Romeinse stad Cuicul. 

Via eindeloze hoogvlaktes met ouderwetse sovjetflats en nieuwerwetse Chinese slaapdozen dalen we af naar hoofdstad Algiers. Dat blijkt een over groene heuvelen verdeelde, prachtig witte stad, waar de Franse grandeur hooguit wat afbladdert. Voor een Belgisch magazien schrijf ik er een verhaal over.

We logeren er bij een Hollandse pater van twee meter.  Pater Jan helpt gestrande Afrikanen die de Sahara onze kant op overstaken. We slenteren op en neer de vele trappen van de oude stad. Spreken Algerijnse vloggers, aanschouwen de vrijdagse demonstraties tegen het regime en slagen erin buiten het blikveld te blijven van maffiose Algerijnse mukhabarat.

Via Parc national de Chrea, vergeven van breedarmige Atlasceders en een enkele skilift trekken we opnieuw het binnenland van Algerije in. Honderd kilometer naar het zuiden vind ik de ijzeren keet terug die mijn grootvader vijftig jaar eerder fotografeerde in Berrouaghia, op bezoek bij tante Joop, door Groninger kerken naar Algerije gezonden om vroedvrouwen op te leiden. Ik lees haar brieven aan het kerkbestuur terug en constateer dat Algerije als een komeet door de vaart der volkeren is geschoten. 

In Sidi Naamane -een stadje verder- zoeken we een andere foto van opa, maar belanden in plaats daarvan op het politiebureau . Onze paspoorten maken een ronde door een kantoor vol beleefde, maar hardnekkige mannen. ‘Waarom maakt u hier foto’s?’ 

5. Escortes naar Tindouf

Eenmaal losgelaten rijden we langs olijfgaarden en meertjes vol witte flamingo’s rap naar het zuiden van dit eennagrootse land van Afrika. Duizend kilometers verder verwelkomen kwetterende vogeltjes ons in de auberge van Ain Ouarka. 

We verbergen onze wijn in koffiebekers, als de lokale uniformen ons weer komen opzoeken. Deze willen slechts onze paspoorten overschrijven in een groot boek. De bergen rondom de herberg ademen stoom. Het badhuis waarvoor mannen en vrouwen van heinde en verre genezing komen zoeken laten we omwege tijd en hygiëne schieten. 

Wolkjes gele gorsen vergezellen ons tot Mguil, waar de uniformen onze weg definitief blokkeren: alleen verder onder escorte. Gendarmes uit het volgende departement worden opgepiept en we sluiten vooraan een rijtje lange vrachtwagens met verdekt wapentuig. ‘Transport sensible. Mais vous êtesetes encore plus sensible,’ antwoordt gendarme, een vriendelijke jongeman die ondanks zijn drieëndertig jaar al dicht tegen zijn pensioen aan zit. ‘Nog twaalf jaar, dan ga ik ook lekker reizen!’ 

We rijden pal langs Marokko; rechtsaf over de bergpas en je bent er. Maar de relaties tussen Algerije en Marokko zijn het best te omschrijven als argwanend en de grens is al jaren potdicht. Een nieuwe gendarme brengt Ajax, shisha’sshishaas vol hashishhashies en Amsterdam ter sprake. Daar wil de gendarme graag werken, omdat hij een auto wil. ‘Ons salaris, daar koop je geen auto voor.’ 

In de toeristische oase van Taghit laten de gendarmes ons los. We drinken een fles te oude wijn in het sterrenhotel. Drinken thee en kijken voetbal in veel gezelligere theehuizen. Ik klim naar de top van de hoogste zandduin en kijk naar het zuidoosten uit over de Grand Erg, een zandvlakte ter grootte van tweemaal Nederland. 

Bij het krieken van een volgende dag verlaten we Taghit stiekem zuidwaarts en blijven tweehonderd kilometers escortevrij, langs groene oases, dorpse ochtendscenes, gestyleerde boompjes en indrukwekkende rotsformaties. Een bord waarschuwt vast voor overstekend zand. 

Bij Hammagur rijden we het onvermijdelijke gendarmefuik weer in. ‘Wees welkom! We zijn hier voor uw veiligheid’, bezweert een goedlachse gendarme. De chef op de achtergrond moppert naar ons reisdoel en hoe we geëscorteerdongeescorteerd door Algerije hebben kunnen rijden. Vijf equipes gendarmes begeleiden ons vervolgens in vijf etappes de laatste zevenhonderd kilometers naar Tindouf. 

Onderweg vermoed ik mijn eerste ortolanen. Langs de weg ook veel zwarte tapuiten; witte kop en staart. Collega vindt het maar een saaie route. ‘De route via Tamanrasset is veel spectaculairder.’ Op een parkeerplaats bij Tabelbala kruist een Transsaharategenligger. Alger-Dakar staat geschreven op zijn begeleidingswagen. ‘Oui, trèstres bien’, zegt de motard, over de route. ‘Nu geloof ik er pas echt in’, zegt de collega opgelucht. 

In Tindouf sluiten de gendarmes ons op in een vies hotel. Een militair in de lobby houdt toezicht. Als ik ‘s ochtends ontsnap om kamelenbiefstuk in te slaan voor de woestijnreis spreekt de nieuwe hoofdgendarme me bestraffend toe: Mamnua! Interdit!

Dan blijkt dat we geen autorisation hebben, een papier om het land te verlaten. Gendarme regelt autorisation en loodst ons zo snel als mogelijk Algerije uit. We slalommen langs militaire bases, VN-compounds en vluchtelingenkampen van de Sahrawi; een volk dat al vijftig jaar wacht op hun land. Dat onlangs door Donald Trump definitief aan Marokko is toebedeeld. 

Achter de vluchtelingenchaos wacht wat de geruchten ons beloofden: een ordelijke, cleane grensovergang bestaande uit twee dozijn witte airconditioned barakken, met ertussen een stukje asfalt. Vlak daarachter de Saharaanse leegte.

Verscheen eerder in vakblad Geografie, april 2021.
Volgende week deel II: De Grote Oversteek

Extra Illustraties!:

Le ferry citaveccia-tunis

 

______________

Waardeer dit artikel!!

Bovenstaand stukje werd je gratis aangeboden. Als je dat waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

NB: Zonder kosten, elke cent komt in het journalistenbeursje
Naar doneren, veilig en in twee kliks. Thnx!

Geef een reactie