En dit is het moment dat ontwikkelingshulp ophoudt en handel begint

Wat te doen met landen die de arm-land status gestaag ontgroeien, maar te kwetsbaar zijn voor helemaal geen hulp. PSOM, luidt het antwoord: een flinke financiële bijdrage voor marktpartijen die onzekere investeringen toch aandurven. Een voorbeeld uit Kaapverdië. (2276 woorden, tien beelden)

Vijf eeuwen geleden spoelden ze toevallig aan, op zoek naar nieuwe continenten. Portugese zeevaarders, met in hun kielzog handelaren en avonturiers en heel veel Afrikaanse slaven. Vijf eeuwen later zijn de tien eilandjes van de Kaapverden nog altijd niet enorm geschikt voor menselijke bewoning, want het is er eigenlijk te droog.

Op hoofdeiland Santiago, ruwweg viermaal Texel maar dan voorzien van spitse bergen- valt de regen slechts een paar maal per jaar. Alleen zomers en alleen kort en hard. Dat is ingewikkeld boeren. De steile hellingen langs de ‘grote weg’ midden door het eiland staan vol treurig onvolgroeide, krakerig bruin verdroogde maïsplantjes. ”Elk jaar weer planten de boeren hun maïs, zegt Vera Figueiredo, van het ministerie van milieu. ”in de hoop dat het ditmaal wat langer regent. Dit jaar is het weer niet gelukt.”

_mg_3306

Een prachtlandschap en een rijke cultuur –muziek is een belangrijk exportartikel- kenmerken de mooie kant van de Kaapverdische medaille. Droogte en werkloosheid staan prominent op de andere kant. Al jaren ontvluchten de Kaapverdianen hun eilanden, voor elk van de half miljoen inwoners woont er inmiddels een familielid elders op de wereld. Het merendeel in de VS en Portugal, een dikke twintigduizend ook in Rotterdam en omstreken.

Vandaar dat Nederland een stevige band heeft met de Kaapverden, sinds 1975 ook op het gebied van ontwikkelingshulp. Ongeveer negen miljoen Nederlandse euro’s gaan er jaarlijks naar de eilanden, met name voor de verwezenlijking van millenniumdoel nummer zeven: milieu. Met het geld financiert de Kaapverdiaanse overheid veel kleine projecten, als de aanleg van buurt- en speelpleintjes, gestroomlijnder afvalinzameling, verbeterd waterbeheer en daaraan gekoppelde bewustwordingsprojecten op het grootse eiland Santiago, waar de helft van het half miljoen Kaapverdianen woont.

_mg_3420

In de gehuchten rond de bergtoppen boven het dorpje Sao Domingos staan tastbare resultaten van het tweede milieuplan PANA II, dat met Nederlands geld op poten is gezet: grote, ronde, bovengrondse betonnen waterputten, vlak onder de platdakse huizen. De daken dienen als vangbekken bij regenval. Door een dikke leiding moet de oogst aan regenwater belanden in de put, die een capaciteit heeft van zevenhonderd liter, legt gemeenteambtenaar Anizetto Tavares uit. ”Hoeven de vrouwen niet meer met hun jerrycans naar de grote put,” wijst hij op een slingerend paadje dat ver het diepe dal beneden ons in voert. ”Als daar nog water is. In droge periodes moeten ze het kopen bij de tankwagens die water van de ontziltingsfabrieken naar alle dorpjes brengen. Als ze daar tenminste geld voor hebben.”

_mg_3682
Kleren wassen op San Antao (foto Nico te Laak)

Een uurtje rijden verder ligt Parc Natural Serra Malagueta, een moedige poging de laatste restjes inheemse natuur te bewaren voor het nageslacht. Met financiële hulp uit Nederland en onder de inspirerende leiding van ingenieur José Martins tillen zeven medewerkers –nadrukkelijk samen met de dorpsbewoners- voorzichtig een nationaal park uit de grond, rond spectaculair spitse pieken ruim duizend meter boven zeeniveau.

De parkdirectie huist in een provisorisch onderkomen, een verhuizing naar het te verbouwen voormalige zomerverblijf van de Portugese Gouverneur staat voor volgend jaar gepland. Op een steenworp afstand moet een bescheiden hotel voor toeristen verrijzen, bast de boomlange Martins die ons met opvallend gemak voorgaat de paadjes bergop.

_mg_3544-1
Jose Martins toont ons de bedreigde biodiversiteit (foto Nico te Laak)

Martins huurt zo nu en dan lokale boeren in om de hellingen van het park te ontdoen van waterslurpende eucalypti en woekerende agaves. Hebben zij weer inkomen en komt er ruimte voor de in het nauw gebrachte inheemse flora en fauna. Planten die gedijen in deze rotsige, regenloze biotoop. Planten die de bodem vasthouden en hun vocht vangen uit de vochtige oceaanlucht, met hun ruwe blad, voorzien van weerhaakjes. Korstmossen kleuren de rotsen groen en geel. Martins glibbert ons voor naar het laatste dozijn Globularia amygdalifolia ter wereld, een uiterlijk wat onaanzienlijk vetplantje, maar wel bijna uitgestorven.

Twee steenworpen verder heeft boer Domingoes tussen twee rosten een gaas van ruim tien vierkante meter heeft opgetrokken, om de planten te imiteren. Met succes, een goede ochtend brengt hem wel 140 liter water. Niet dat je hier erg efficiënt kan boeren, dit land is nimmer scheutig geweest met oogsten. Landbouw biedt sowieso weinig toekomst aan de lokale gemeenschap, die vijftig families telt, met een tienvoud daarvan in de bufferzone rond het park. Hun toekomst ligt veeleer in de parkeconomie, die op gang zal komen wanneer de toeristen arriveren.

Je zou het soms niet zeggen aan het welvaren ter plekke, maar op papier gaat het goed met Kaapverdië. De economische groei ligt al jaren achtereen boven het wereldgemiddelde en er is sprake van ware hausse aan investeringen, met name op het gebied van toerisme. Verder is er de stroom dollars, escudo’s en euro’s die Kaapverdische migranten overmaken naar achtergebleven familieleden, geïllustreerd door de lange rijen wachtende mensen die overal staan te wachten voor de Western Unions.

_mg_3566
Wachten op water, Santiago, Cabo Verde (foto Nico te Laak)

Het gaat zelfs zo goed dat de VN eind 2004 besloot dat Kaapverdië met ingang van 1 januari 2008 de MOL-status (Minst Ontwikkelde Landen) zal verliezen. Een status van twijfelachtige eer natuurlijk, maar wel goed voor een gestage geldstroom aan ontwikkelingshulp. Ook Minister Van Ardenne besloot de ontwikkelingsrelatie met Kaapverdië af te bouwen, zo meldde zij bij haar bezoek aan Praia eind 2005.

Tegelijk besloot ze de banden op politiek, economisch en cultureel gebied juist aan te halen. Immers, de Kaapverden zijn te kwetsbaar om op eigen benen te staan. De interne markt is te klein –getalsmatig kleiner nog dan Den Haag- en te fragmentarisch –sommige eilanden liggen honderden kilometers uit elkaar- voor een nationale economie van enige omvang. De afstanden naar Afrika, Europa en Zuid-Amerika zijn te groot om exportland te worden, mocht er ooit nog een exportproduct van belang gevonden worden. Bovendien, de winst van de huidige hausse aan investeringen verdwijnt linea recta terug naar investeerderszakken uit Europa, een kleine fractie maar blijft hangen op de Kaapverden. Conclusie: Kaapverdië moet voorlopig nog geholpen blijven.

Een grote inbreng hierbij moet komen van Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM, zie kader). PSOM-projecten bieden investeerders een meer dan aantrekkelijke financiële bijdrage en zullen –is de gedachte- de investeringen verder aanjagen. Het eerste project in de Kaapverden is dit voorjaar toegewezen aan een consortium van een Belgische producent van kleinschalige bierbrouwerijen, een Nederlandse machinefabriek en een Kaapverdiaanse broodfabriek. Al tien jaar lang probeert de laatste een brouwerijtje te starten, pas met de garantie van PSOM durven de twee eerste het avontuur aan.

_mg_3856

Beoogd directeur Alcides Neves treffen we in zijn industriële bakkerij te Mindelo, de haven- en handelsstad op Săo Vincente, het historische hart van de Kaapverden. Vader Neves is de bakkerij twee decennia geleden klein begonnen, als remigrant met spaargeld uit Nederland. Dertig procent van Mindelo eet inmiddels de broodjes van Neves. Als het aan zoon Alcides ligt gaan ze ook Neves bier drinken, al zal het anders heten. ‘Princess’ staat op het etiket van het demo-flesje. ”We weten helemaal niets van bier. Hulp van de brouwerij is essentieel. Mijn broer gaat op stage in België. Andersom komt een deskundige uit België hier een halfjaar de brouwerij op poten zetten,” vertelt Neves, die over zes maanden het eerste flesje wil openen.

Precies 60% van de benodigde investeringen krijgen de zakenpartners van Neves uiteindelijk terug via PSOM. Dat komt op ruim 500.000 euro, rekent PSOM-deskundige Michel Ridder voor. ”Dat ontvangen de investeerders pas wanneer de kosten gemaakt én verantwoord zijn. Zij krijgen het niet ineens, maar in delen.” Het plan voldoet volgens Ridder aan belangrijke PSOM-criteria: het levert arbeidsplaatsen op, de eigen productie vervangt dure import uit Portugal of Praia, en er komt een retoursysteem voor de flessen zodat er minder glas meer in het milieu terecht komt.

_mg_3037

Ridder –werkzaam bij economische zaken, afdeling EVD- heeft de kamers van koophandel in zowel Praia als Mindelo dit voorjaar nog bezocht, om PSOM meer bekendheid te geven, onder meer via een voorlichtingsdag voor Kaapverdische consultants. Zo’n consultant is Guilherme Flor, voormalig voorzitter van de Kamer van Koophandel te Mindelo, daarna voor zichzelf begonnen als adviseur van ondernemingen. ”We zijn enthousiast over PSOM,” zegt Flor in zijn kantoor in Mindelo. ”U moet begrijpen: onze markt is te klein om interessant te zijn voor buitenlandse investeerders.”

Zo klein eigenlijk –Kaapverdië heeft het karakter van een aan elkaar geknoopte dorpsgemeenschappen, iedereen kent elkaar- dat hinderlijke argwaan heerst. Flor: ”De duurzaamheidscriteria van PSOM zijn vrij stringent. Het kan zo zijn dat er iets mist in het projectvoorstel. Vanwege de taalproblemen kunnen we dat niet zomaar binnen de termijn van vijf dagen aanvullen. Dan duurt het weer zes maanden tot de volgende tender en kan iemand anders er met onze ideeën vandoor gaan.” De taal is sowieso een groot struikelblok, zegt Flor: ”Het is voor ons erg moeilijk om Nederlandse partners te vinden. Sinds kort kunnen we ook partners werven uit andere ontwikkelingslanden. Dat is een grote vooruitgang. Brazilië bijvoorbeeld, daar is veel knowhow en de taal en culturele barrières zijn aanzienlijk minder hoog dan met Nederland.”

Flor overweegt inmiddels ook zelf een PSOM-aanvraag, voor een project dat opnieuw de beperkte omvang van de Kaapverdische markt illustreert. ”Ik wil het eerste koel-vriesdepot van Mindelo bouwen. Voor de opslag van buitenlandse importgoederen, die daardoor goedkoper worden, en voor lokale producenten, zoals mijn vader en broer. Omdat ze hun groenten nergens koel kunnen opslaan, zijn ze overgeleverd aan de marktlui. Als ze de boel wat langer vers kunnen houden, kunnen ze meer verdienen, zullen ze meer en beter produceren en zal de markt een grotere variëteit aan groente hebben. Nu eten we de ene maand alleen wortelen, de volgende maand alleen kool.”

_mg_3815
De Aleo vera plantage van Tienne en Arini (foto Nico te Laak)

Vanda Fortes Tienne –ingenieur bij het stadhuis van Mindelo- en Guiseppe Arini –ondernemer in banden en andere autoonderdelen- zijn hun onderneming al gestart. In de droge brousse zes kilometer buiten Mindelo leggen bouwvakkers de laatste hand aan hun kruidenfabriekje. Alle daken zijn vangstgebied voor schaars regenwater, dat ondergronds wordt opgeslagen.

In de tuin van het onaffe gebouw staan wat plantjes ter voorbeeld. Voorop de Aloë vera, de voornaamste bron voor hun onderneming. De bladeren worden gedroogd en verpulverd, voor verwerking in theezakjes, net als Malve sylvestre, goed tegen de bloeddruk. Daarnaast de inheemse planten Tortojo en Iatroffa, waarvan de vruchten worden gebruikt voor biodiesel. ”We kunnen wel twee- driehonderd mensen aan een beetje werk helpen. Arme mensen met droge grond waarop deze planten wel gedijen. Wij verwerken de kruiden tot producten die we op de Europese markt zetten”, zegt Vanda Tienne.

Alle hulp is daarbij welkom, vooral expertise en deelname van een partner, bijvoorbeeld via PSOM. ”We kenden PSOM niet. We zouden het ook zonder PSOM kunnen, we geloven heilig in dit project, alleen veel langzamer en veel minder professioneel. Arini: ”Het gaat mij niet om het geld. Als ik veel geld wil verdienen ga ik wel verder in de projectontwikkeling. Het gaat ons om de hele keten, van verbouw tot afzet en alles daartussen.”

Terug op eiland Santiago lijken de ontvangers van de oude ontwikkelingshulp nog niet erg doordrongen van feit dat de kraan volgend jaar wordt dichtgedraaid. Ivonne Lopes, directeur van het milieuprogramma PANAII, zoekt het nog even na in haar stapel papieren. ”2008 zegt u? Hier staat dat we in 2007 in elk geval nog hulp ontvangen. Nou, als het daarna ophoudt moeten we maar op zoek naar andere donoren. Een deel van de projecten gaat naar Spaanse en Oostenrijkse donoren, heb ik begrepen.” Jose Martins gelooft zijn oren niet wanneer hij hoort dat de hulp aan zijn nationaal park spoedig zal opdrogen: ”Dat kan niet. Als Nederland ons niet meer ondersteunt, vallen ook de andere subsidies weg. Nee, u maakt een grapje.”

_mg_3893
Vismarkt, Mindelo, Cabo Verde (foto Nico te Laak)

Santa Catharina, middenop Santiago, is met zijn 50.000 inwoners de derde stad van de Kaapverden. Ook hier speelpleintjesplannen, nieuwe afvalcontainers en slimme druppelirrigatie in de voorbeeldtuintjes bij de basisscholen, alles dankzij Nederlandse ontwikkelingshulp. Veel andere bewustwordingsprojecten zijn net in gang gezet. Via theatergezelschappen en sportclubs wordt de toekomstige generatie Kaapverdianen uitstekend bereikt, vertelt burgemeester Joao Baptista Freire Andrade. ”En via hen de ouders.”

Andrade zou niet graag zien dat de Nederlandse hulp opdroogt, zegt hij met bassende overtuiging: ”Het is waar dat het beter gaat hier, dat het toerisme op gang komt. Maar feitelijk stelt het nog weinig voor. De programma’s nu al afbreken zou de nekslag betekenen. Alsof je een auto die gestaag de berg opklimt niet meer voorziet van benzine. Die auto zal heel snel bergafwaarts rollen.”

kader: PSOM

PSOM (Programma Samenwerking Opkomende Markten) draagt als ondertitel: programme for investing in emerging markets en komt voort uit de hulp aan Oost-Europa na de val van de muur. Investeerders met partners in Oost-Europa kregen hun investeringen gedeeltelijk vergoed uit een fonds van het ministerie van economische zaken. Toenmalig minister Pronk voor ontwikkelingssamenwerking omarmde het idee eind jaren negentig, sindsdien geldt de regeling voor nagenoeg alle landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft. PSOM probeert nadrukkelijk investeringen aan te jagen, door daar een fors deel van te vergoeden. Om in aanmerking te komen voor een PSOM-bijdrage moeten ondernemers uit het partnerland samenwerken in een consortium met ondernemers uit Nederland. Het programma vergoedt tot 60% van de investeringen. Tweemaal per jaar loopt er een ’tender’ waarbij de EVD de projectvoorstellen tegen het licht houdt en beoordeelt op innovatieve werking, spin-off en verwachting op succes. PSOM zelf is een succes, het programma loopt in 58 landen, heeft 30 miljoen per half jaar in kas en adviesbedrijfjes die bemiddelen en assisteren bij het verkrijgen van PSOM-gelden springen als paddestoelen uit de grond. Inmiddels hoeven investeerders uit een aantal geselecteerde landen –waaronder Kaapverdië- niet meer per se met een partner uit Nederland in zee, maar kunnen ze ook werven in andere ontwikkelingslanden. In het Kaapverdisch geval betekent dit dat ondernemers ook zaken kunnen doen met Brazilië en Angola, landen die cultureel gezien dichterbij liggen.

 

______________

Waardeer dit artikel!!

Bovenstaand stukje werd je gratis aangeboden. Als je dat waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

NB: Zonder kosten, elke cent komt in het journalistenbeursje
Naar doneren, veilig en in twee kliks. Thnx!

Geef een reactie