Het glazen plafond van Arabie

Amat Al-Alim Alsoswa (1958) is een selfmade careerwoman afkomstig uit Jemen, een opmerkelijk gegeven gezien de ondergeschikte rol en het isolement van vrouwen in Jemen. (1364 woorden)

Begonnen als ongesluierd, vrijmoedig journaliste in de jaren zeventig trad Alsoswa eind jaren tachtig toe tot de politiek. Eind jaren negentig vertrok Alsoswa als ambassadeur naar Zweden, Denemarken en Nederland om in 2003 in Jemen terug te keren als minister van mensenrechten.

Alsoswa werd daarmee de eerste vrouwelijke minister in de geschiedenis van Jemen. Kofi Annan benoemde Alsoswa vorig jaar tot directeur van het Arabische afdeling van de VN in New York. Daarmee werd zij ook hoofdverantwoordelijk voor de serie Arab Human Development Reports, waarin een indrukwekkend rijtje Arabische wetenschappers sinds 2002 kritisch rapporteert over het achterblijven van de Arabische regio bij de rest van de wereld.

girl
Meisjes in Manakha, Yemen

Het eerste rapport noemde de ondergeschikte positie van vrouwen nog als één van de drie barrières voor vooruitgang. Het rapport van vorig jaar –het vierde- stelt onomwonden dat participatie van vrouwen in de samenleving dé sleutel is tot ontwikkeling van de Arabische wereld. Maar dat die participatie in de dagelijkse werkelijkheid ver onder de maat blijft. De vraag aan Alsoswa ligt voor de hand: hoe krijgen we dat voor elkaar?

Onderwijs en ontwikkeling van vrouwen is de sleutel tot ontwikkeling van de Arabische wereld, zegt het rapport. Daar kan niemand het toch mee oneens zijn?
Daar vergist u zich in. Er zijn mensen die anders denken. Die denken dat je ook enkel en alleen via het mannelijke deel van de bevolking ontwikkeling tot stand kan brengen. Dat de vrouwen daarna als vanzelf volgen. Een beetje zoals men vroeger geografisch dacht over ontwikkeling: projecten concentreren op de stedelijke omgeving, de rest van het land zou automatisch volgen. Zo ging het dus niet. Integendeel, het gat werd alleen maar groter. Hetzelfde op gendergebied. Het is de lage status van vrouwen die de Arabische wereld maar achter zich aan blijft slepen.Daardoor verliezen ze terrein ten opzichte van de rest. Terwijl de gedachte toch vrij logisch is: je kan je niet ontwikkelen zonder de helft van de bevolking daarin te laten participeren.Hoe zou je mensen die dat denken het best kunnen benaderen, zodat er van vooruitgang wel sprake kan zijn?
Hen niet uitsluiten, benaderen, en het keer op keer uitleggen. Veel vrouwen zelf geloven niet eens dat ze gelijkwaardig zijn aan mannen. We zijn in Jemen allemaal –ook ik- grootgebracht met het idee van de superieure man. Dat vrouwen ondergeschikt zijn aan mannen en dat hun rol beperkt blijft tot het huwelijk en het gezin. Dat reproductie hun belangrijkste functie is. Slechts een minderheid is op de hoogte gebracht van de gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen. Daarom blijf ik hameren op onderwijs, om vrouwen te leren wat hun rechten en mogelijkheden zijn. Onderwijs is de sleutel. Van groot belang is ook de mannen daarbij te betrekken. Juist omdat vrouwen deel uitmaken van de gehele samenleving, waar ook mannen deel van uitmaken. We hebben het hier over complementariteit, niet over confrontatie. Anders worden we geen vrienden.

Hoe verkrijg je die gelijkwaardigheid, als de mannen- en vrouwenwereld zo volstrekt gescheiden blijven, zoals in Jemen? Moeten die werelden niet gewoon mengen?
Dat zal uiteindelijk ook wel gaan gebeuren, denk ik. Het gebeurt al. Als je het hebt over Jemen: veertig jaar geleden waren daar nog nul vrouwen aanwezig in het openbare bestuur. Geen enkele vrouw op de universiteit, geen enkele vrouw in het zakenleven, geen enkele vrouw achter het stuur. Nu is dat nog steeds lang niet de helft, maar toch: het verschil is al enorm. U moet niet vergeten: Jemen lijdt ook enorm onder de armoede. Dat helpt natuurlijk niet. Als arme ouders hun mogelijkheden bezien en moeten kiezen, dan sturen ze eerder hun zonen dan hun dochters naar school. De dochters kan je toch wel onderbrengen bij een huwelijkspartner.

Van de kleine meisjes gaat inmiddels het overgrote deel naar de basisschool. Dat cijfer keldert enorm bij de overgang naar voorgezet onderwijs en is schrikbarend laag in het hoger onderwijs. Hoe overbrug je dat gat?
Ik heb mijn hele leven gezien dat ouders hun dochters graag naar school willen sturen. Er is absoluut geen sprake van onwil. Eerst moeten ze het geld hebben. Vervolgens durven ze hun dochters niet naar gemengde scholen te sturen, vanaf een bepaalde leeftijd, omdat ze bang zijn dat er iets met hen gebeurt. Wat resulteert in de algemene gedachte dat zoiets not done is. Sturen ouders hun grote dochters toch naar school, dan raken ze geïsoleerd in die dorpsgemeenschappen. Conclusie: bouw meer scholen, breng de mensen meer voorzieningen, geef ze de mogelijkheden zich te ontwikkelen. Die mogelijkheden zijn er nu niet. Wat betreft het hoger onderwijs hetzelfde dilemma. Tot nog toe hebben we in Jemen gescheiden hoger onderwijs buiten de deur weten te houden. De laatste jaren zie je dat er veel particuliere scholen voor hoger onderwijs zijn gesticht waar wel gescheiden les wordt gegeven. Nu zien we een duidelijke aanwas van meisjesstudenten. Dus je kan zeggen: het moét gemengd. Maar je kan ook zeggen: laten we zorgen dat iedereen naar school kan.

Ik sprak laatst een jonge vrouw in Jemen die vertelde dat overheidsmensen haar telkens beletten deel te nemen aan het openbare leven. En ik zag op de luchthaven dat een douanier een meerderjarig meisje belette het land te verlaten zonder toestemming van haar vader.
Ik heb zelf in de VS gestudeerd, in de jaren ’70 en ’80 was dat geen probleem. Die jaren vertrokken tientallen meisjes naar de VS om te studeren. Ik heb het idee dat er wat dat betreft helaas sprake is van achteruitgang. Kennelijk zijn ouders banger dan voeger voor wat er met hun dochters gebeurt in het buitenland. Dat tegenhouden, ik weet dat dat gebeurt. We schrijven ook in het Arab Human Development Report: je kan een prachtige wet hebben en vrijheid voor het individu, allemaal helder opgeschreven en geïnstitutionaliseerd. Maar als het op de uitvoering aankomt, dan gaan zij die macht hebben er vaak voor liggen. Als minister van mensenrechten heb ik heel wat memo’s gestuurd aan politie en douaneambtenaren om toch vooral de wet na te leven. Toch waren er nog veel van zulke gevallen. Het probleem is dat zodra vrouwen de openbare ruimte betreden, ze publiek bezit worden. Mannen gaan hen afschermen tegen kwaad van buitenaf. Vroeger was het de gewoonte de vader te bellen om te zien of het allemaal wel in orde was. Het kan nog gekker, dat broertjes of zoontjes waarvan je zelf nog de luier verwisselt, je voogd en beschermer zijn. Maar dat is erg extreem. En gevaarlijk. Ik hoop maar dat dit uitzonderingen zijn, en niet de regel. Mensen beletten in vrijheid te gaan is tegen de wet. Zij die dat doen moeten we vervolgen en bestraffen.

Er staat in het rapport ook dat druk vanuit het westen vaak resulteert in veranderingen die slechts symbolisch en cosmetisch zijn. Hoe kunnen donoren zich het best opstellen?
Er zijn inderdaad veranderingen die niet veel verder gaan dan het papier waarop ze geschreven zijn. Ik denk dat we voorzichtig moeten zijn. Doorgaan, maar wel de juiste kanalen gebruiken en de juiste toon aanslaan. Anders schaad je het doel. Iets meer gevoeligheid van de kant van donoren voor de lokale situatie zou goed zijn. Dat kan best zonder het overkoepelende idee van universele mensenrechten los te laten. Houdt rekening met de bestaande waarden en normen. Soms denkt het westen dat als ze gewoon geld gieten in een organisatie op het gebied van civil society, dat de rest vanzelf volgt. Daar moet je juist erg voorzichtig mee omgaan. Eerst zorgvuldig uitzoeken of die partnerorganisatie oprecht is, of gewoon een spel speelt. Of ze transparant zijn, of ze draagvlak hebben, of ze misschien niet al geïsoleerd staan en een botsing met de machthebbers forceren. Zodat een crisis ontstaat en de donor vervolgens boos vertrekt. Het gaat goed, maar het zou nog veel, veel beter kunnen. Ik besef dat het westen soms wat meer ruimte zou moeten krijgen, maar iets meer gevoeligheid is op zijn plaats. Het kan echt veel beter, vooral van Europese zijde. Dan bedoel ik, gezien onze verwantschap, zowel geografisch als historisch. We delen tenslotte ook veel problemen.

(Interview afgenomen op 12 maart 2007 te Den Haag, ook verschenen in IS)

 

______________

Waardeer dit artikel!!

Bovenstaand stukje werd je gratis aangeboden. Als je dat waardeert en dat wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.

NB: Zonder kosten, elke cent komt in het journalistenbeursje
Naar doneren, veilig en in twee kliks. Thnx!

Geef een reactie